Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 6.1 Persoonsgebonden aftrek
1
Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a
de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en
b
het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.
2
Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
a
uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (afdeling 6.2);
b
verliezen op beleggingen in durfkapitaal (afdeling 6.3);
c
uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (afdeling 6.4);
d
buitengewone uitgaven (afdeling 6.5);
e
weekenduitgaven voor gehandicapten (afdeling 6.6);
f
scholingsuitgaven (afdeling 6.7);
g
uitgaven voor monumentenpanden (afdeling 6.8);
h
aftrekbare giften (afdeling 6.9).
3
Uitgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e, worden in aanmerking genomen voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.
4
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanspraken op vergoedingen of tegemoetkomingen alsmede genoten of te genieten vergoedingen of tegemoetkomingen worden aangewezen die buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de omvang van hetgeen op de belastingplichtige aan uitgaven drukt.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.